zoek uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoek uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitzoeken

zoek uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzoeken
    • Ik zoek uit. 
  2. gebiedende wijs van uitzoeken
    • Zoek uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzoeken
    • Zoek je uit? 


Gangbaarheid