zoöloog
Uiterlijk
- zoö·loog
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zoöloog | zoölogen |
verkleinwoord | zoöloogje | zoöloogjes |
de zoöloog m
- (dierkunde) (beroep) een wetenschapper die zich bezig houdt met de studie van dieren
- Zoölogen maken zich grote zorgen omdat er veel diersoorten bedreigd worden met uitsterven.
- anatoom, ecoloog, embryoloog, etholoog, dierfysioloog, histoloog, morfoloog, neurobioloog, populatiebioloog, paleozoöloog
- arachnoloog, entomoloog, herpetoloog, ichtyoloog, malacoloog, mammaloog, ornitholoog
1. een wetenschapper die zich bezig houdt met de studie van dieren.
- Het woord zoöloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zoöloog" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voorvoegsel zoö- in het Nederlands
- Achtervoegsel -loog in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Dierkunde in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 91 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %