zituur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zit·uur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zituur zituren
verkleinwoord zituurtje zituurtjes

Zelfstandig naamwoord

het zituuro

  1. de tijd dat men vergadert of zitting houdt
     Een aantal burgemeesters heeft al politiebescherming aangevraagd, of heeft agenten in burger geposteerd tijdens een gemeenteraad of het zituur, omdat er in de gemeente mensen zijn die hen bedreigen.[1]
  2. tijdstip waarop een vergadering begint
  3. de tijdsduur dat men zittend een meubel gebruikt
     Hij bestelde geen kantoormeubelen meer maar zituren, geen tapijt maar loopuren. ‘We beseften dat we niet alleen de architectuur van gebouwen moesten veranderen, maar vooral die van onze businessplannen.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

27 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Burgemeesters vragen hulp tegen geweld: "Eén gek volstaat"” (1 oktober 2016), De Morgen
  2. Bronlink Weblink bron
    Ine Renson
    “‘Duurzaam is een vergissing, het rekt alleen de roofbouw’” (20/01/2017), De Standaard
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be