zitgelegenheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

zitgelegenheid
Uitspraak
Woordafbreking
  • zit·ge·le·gen·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zitgelegenheid zitgelegenheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zitgelegenheidv

  1. plaats waar mensen de mogelijkheid wordt gegeven om te gaan zitten
     Ondanks dat Enschede geen overstapstation is, maar een eindstation, is ervoor gekozen de zitgelegenheid te vervangen door een snellere winkel. Koetsier verklaart dit doordat steeds meer mensen de behoefte hebben om even snel een kop koffie te halen.[2]
     „De Eiberrun kent voor de derde keer een bedrijvenloop. Vorig jaar zijn we van elf naar achttien teams gegroeid. We hopen dat het dit jaar richting de 25 gaat. Voor bedrijven biedt de nieuwe locatie met een tent en zitgelegenheid betere mogelijkheden om voorafgaand en na afloop met collega’s bij elkaar te gaan zitten.”[3]
Hyponiemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “NS-station krijgt andere 'bewoners'” (20-05-2010), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Eiberrun meer door het centrum” (06-04-2012), Tubantia