zinkput
Uiterlijk
- zink·put
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zinkput | zinkputten |
verkleinwoord | zinkputje | zinkputjes |
de zinkput m
- put van een riool waar vuil in kan bezinken
- (bouwkunde) een gemetselde put zonder bodem
- (figuurlijk) plaats waar afvalstoffen zich ophopen
- In Zembla noemt hoogleraar Milieukunde Lucas Reijnders stookolie voor zeeschepen een ‘zinkput voor alle rotzooi die ze bedacht hebben, een heksenbrouwsel’. [3]
- Ze zouden per saldo geen extra koolstof opslaan of afgeven. Nu dat wel gebeurt, functioneren de bossen als 'zinkput'voor koolstof die elders door de verbranding van fossiele brandstoffen vrijkomt.[4]
- Het woord zinkput staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zinkput" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ zinkput op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Volkskrant Trommelen 10 oktober 2009
- ↑ Volkskrant Jeroen Trommelen 21 februari 2004,
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bouwkunde in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 89 %
- Prevalentie Vlaanderen 88 %