zijluik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

triptiek met twee zijluiken
Uitspraak
Woordafbreking
  • zij·luik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zijluik zijluiken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

zijluik o [1]

  1. (kunst) een van de twee zijpanelen van een drieluik
    • Het schilderij - een van de Leuvense topstukken - werd in 1443 door de Leuvense familie Edelheere besteld bij een kunstenaar uit de omgeving van Rogier van der Weyden. Het heeft de vorm van een triptiek met op de zijluiken de schenkers en hun patroonheiligen. [2] 
    • De geheimzinnige maker van een Vlaamse website beweert dat hij weet waar het in 1934 gestolen paneel uit het zijluik van het retabel ”De aanbidding van het Lam Gods” is verstopt. [3] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen