zigzag
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands

Uitspraak
- Geluid: zigzag (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈzɪχ.sɑχ/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈzɪx.sɑx/
- (Limburg): /ˈzɪɣ.zɑx/
Woordafbreking
- zig·zag
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lijn met scherpe hoeken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1767 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zigzag | zigzags |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
zigzag m
- een beweging of lijn die plotseling één of meer scherpe koersveranderingen ondergaat
- Hij maakte een heel wat zigzags in zijn afdaling van die steile skipiste.
Vertalingen
1. een beweging of lijn die plotseling één of meer scherpe koersveranderingen ondergaat
Bijwoord
zigzag
- met scherpe koersveranderingen
- Hij kwam zigzag de heuvel af.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zigzaggen |
zigzag
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zigzaggen
- Ik zigzag.
- gebiedende wijs van zigzaggen
- Zigzag!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zigzaggen
- Zigzag je?
Gangbaarheid
- Het woord zigzag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "zigzag" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bijwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %