Naar inhoud springen

zieve

Uit WikiWoordenboek
  • IPA: /ˈziːvɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zieve
zeef
gezeve
klasse 1 volledig

zieve

  1. afwachten
  2. ~ zich: ervan afhangen
    «'d Zief zich óf ich in aanmèrking kóm veur sjoealingsbiestanje.»
    Het hangt ervan af of ik in aanmerking kom voor studiefinanciering.