ziende
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zien·de
Woordherkomst en -opbouw
- ziend met de uitgang -e
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ziende | zienden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die ziet of kan zien
Antoniemen
Bijvoeglijk naamwoord
ziende
- verbogen vorm van de stellende trap van ziend
Werkwoord
vervoeging van: | zien |
ziende
- verbogen vorm van ziend, het onvoltooid deelwoord van zien
Uitdrukkingen en gezegden
- Ziende blind zijn
bijvoorbeeld iemand wel kennen maar toch niet de verkeerde eigenschappen zien
Gangbaarheid
- Het woord ziende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ziende" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bijvoeglijknaamwoordsvorm in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Verbogen vorm van het onvoltooid deelwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 93 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %