ziekenkost

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie·ken·kost
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekenkost
verkleinwoord ziekenkostje ziekenkostjes

Zelfstandig naamwoord

de ziekenkostm

  1. eten dat een speciale versterkende en genezende werking zou hebben op zieke mensen
    • De drank sloopt Arie sneller dan Vadertje Tijd. Het jonge stel tegenover zijn huisje heeft hem al twee dagen niet gezien. 's Avonds klopt de jongen aan. Hij mag binnen en dringt aan op het ziekenhuis. Arie schudt nee. Het meisje kookt ziekenkost die de jongen hem voert, maar Arie houdt niets meer binnen. [1] 
    • De laatste jaren zijn er heel nieuwe soorten eten uitgevonden, net zoals er soorten eten verdwenen zijn. ‘Ziekenkost’ bijvoorbeeld, daar hoor je niemand meer over. Of over een versterkend hapje of een versterkende bouillon. Wij hoeven niet meer versterkt te worden. [2] 
    • Vleeschnat, soup en bouillon golden al in de achttiende eeuw als spijzen bij uitstek waarmee zieken en bedlegerigen op kracht konden komen: ziekenkost. [3] 

Gangbaarheid

70 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. NRC Monica Metz 27 januari 2001 Gerstenat
  2. NRC Marjoleine de Vos 24 februari 2010 Troostrijke smeuïgheid
  3. NRC Karel Knip 11 november 2016 Wat zat er nou precies in Roodkapjes mandje?
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be