ziekenhuishulp
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zie·ken·huis·hulp
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ziekenhuis zn en hulp zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ziekenhuishulp | ziekenhuishulpen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- de zorg die een zieke in een ziekenhuis ontvangt
- ▸ Ze hebben het kamperen dicht bij huis uit noodzaak ontdekt. Jongste zoon Sebastian kan vanwege een stofwisselingsziekte acuut op ziekenhuishulp zijn aangewezen.[1]
- ▸ Het idee om een persoonsgebonden budget (pgb) in de ziekenhuiszorg in te voeren komt van de RVZ. Een pgb zou niet bij alle vormen van ziekenhuiszorg van kracht moeten zijn, maar alleen voor chronische aandoeningen, waarbij patiënten langdurig en regelmatig ziekenhuishulp nodig hebben.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord ziekenhuishulp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Martin Ruesink“Deze familie uit Haaksbergen gaat een half jaar op vakantie... naar Denekamp” (03-04-2017), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Ross positief over pgb’s in ziekenhuis” (17-12-2003), Reformatorisch Dagblad