ziegezaagde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie·ge·zaag·de

Werkwoord

vervoeging van
ziegezagen

ziegezaagde

  1. enkelvoud verleden tijd van ziegezagen
    • Ik ziegezaagde. 
    • Jij ziegezaagde. 
    • Hij, zij, het ziegezaagde.