zeventigplusser
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ze·ven·tig·plus·ser
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van zeventigplus met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zeventigplusser | zeventigplussers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de zeventigplusser m
- Iemand die ouder is dan zeventig jaar
- Aanleiding voor de test was een onderzoek van het LUMC en andere ziekenhuizen waaruit bleek dat 10 procent van de zeventigplussers die op de spoedeisende hulp terechtkwamen, binnen drie maanden was overleden [1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord zeventigplusser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.