zepig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ze·pig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zepig | zepiger | zepigst |
verbogen | zepige | zepigere | zepigste |
partitief | zepigs | zepigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
zepig [1]
- eigenschappen van zeep hebbend
- Deze chips smaakt een beetje zepig, alsof er olie met bloemengeur is gebruikt (maar dat ruik je dus niet); wel zout genoeg (maar ja). [2]
Gangbaarheid
- Het woord zepig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zepig" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Productie Monique Snoeijen 13 september 2008
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be