zending

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zen·ding
Woordherkomst en -opbouw
1 enkelvoud meervoud
naamwoord zending zendingen
verkleinwoord zendinkje zendinkjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord zending -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de zendingv

  1. materiaal dat gezamenlijk verzonden wordt
    • Er is zojuist een grote zending binnengekomen. 
  2. (religie) protestantisme de activiteiten verbonden aan het brengen van het evangelie, met name in een ver land
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen