zending
Uiterlijk
- zen·ding
- Naamwoord van handeling van zenden met het achtervoegsel -ing [1]
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | zending | zendingen |
verkleinwoord | zendinkje | zendinkjes |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | zending | - |
verkleinwoord | - | - |
de zending v
- materiaal dat gezamenlijk verzonden wordt
- Er is zojuist een grote zending binnengekomen.
- (religie) protestantisme de activiteiten verbonden aan het brengen van het evangelie, met name in een ver land
- zendingsarts, zendingsdrang, zendingsdrift, zendingsgenootschap, zendingsijver, zendingspost, zendingswerk
- Het woord zending staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zending" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ zending op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be