zelfoplossend

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·op·los·send
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zelfoplossend zelfoplossender zelfoplossendst
verbogen zelfoplossende zelfoplossendere zelfoplossendste
partitief zelfoplossends zelfoplossenders -

Bijvoeglijk naamwoord

zelfoplossend

  1. automatisch zonder hulp van buitenaf overgaan in een vloeistof
  2. zelf de eigen problemen kunnen aanpakken
     Huishoudelijke ondersteuning wil het college vanaf 2021 anders invullen door een beroep te doen op het ‘zelfoplossend vermogen’ van inwoners.[1]
     Laten we weer vertrouwen op het zelfoplossend vermogen van mensen.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Teun Staal en Wilco Louwes
    “Enschede in zwaar weer: forse en pijnlijke bezuinigingen onvermijdelijk” (19-06-2019), Tubantia
  2. Bronlink Weblink bron
    MAAIKE HOFFSTEDDE
    “Regels maken dom” (08 nov. 2012), De Telegraaf