zelfopgelegd

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·op·ge·legd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen zelfopgelegd
verbogen zelfopgelegde
partitief zelfopgelegds

Bijvoeglijk naamwoord

zelfopgelegd

  1. wat men zichzelf heeft opgedragen, waartoe men zichzelf verplicht heeft
     Op 1 maart verloopt een door de twee landen zelfopgelegde periode van negentig dagen waarin vanwege de handelsoorlog ingestelde maatregelen niet golden.[1]
     Tussendoor is er bovendien nog een lelijk liedje en een gechoreografeerd hupsje, ongetwijfeld ironisch bedoeld, maar waar we hier precies naar knipogen, blijft in het midden. En dan lijkt Storm ook nog eens aan een zelfopgelegd citaten- en referentiequotum te willen voldoen.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Ontmoeting Xi en Trump niet voor deadline” (07 feb. 2019), De Telegraaf
  2. Bronlink Weblink bron
    Sander Janssens
    “Gerard Reve meets Alice in Wonderland in Betondorp” (16 april 2018,), Het Parool