zelfontsteking

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·ont·ste·king
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfontsteking zelfontstekingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zelfontstekingv

  1. van explosieven dat deze automatisch, vanzelf tot ontploffing komen
  2. iets dat zichzelf automatisch zal vernietigen
     Algemeen werd aangenomen dat de idealisten een fragmentatiebom met zelfontsteking in elkaar hadden geknutseld.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).