zelfonderzoek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·on·der·zoek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfonderzoek zelfonderzoeken
verkleinwoord zelfonderzoekje zelfonderzoekjes

Zelfstandig naamwoord

zelfonderzoek o [1]

  1. zich zelf kritisch bekijken en evalueren
     En wil je de oorzaak van het probleem te lijf, dan zul je toch echt naar jezelf moeten kijken en bedenken waar het mis zit. Wat maakt je zo onzeker en hoe kun je dat oplossen? Dat je dergelijk zelfonderzoek liever uitstelt, zegt juist dat je er vooral aan zou moeten beginnen.[2]
     De eerste negen boeken van de”Belijdenissen” is hij erg met dat zelfonderzoek bezig, in de laatste drie boeken plaatst hij zichzelf in het perspectief van tijd, eeuwigheid, schepping, Vader, Zoon en Heilige Geest. En van die zoektocht naar zichzelf en naar God doet hij heel eerlijk en glashelder verslag, in de vorm van een gebed.”[3]
  2. (medisch) lichamelijk onderzoek doen bij zichzelf met als doel (kwaadaardige) aandoeningen vroegtijdig op te sporen
     Directeur/oncologisch chirurg Marjolein de Jong: ,,De cijfers bevestigen wat wij vaak horen: er zijn nog volop misverstanden over het ‘zelfonderzoek’. Zo is het mantra ‘voel een keer per maand aan je borsten’ maar blijven hangen, terwijl wij als professionals allang weten dat het belangrijker is goed naar je borsten te kíjken.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Begin je werkdag met de ergste taak, en nog 6 tips om uitstelgedrag aan te pakken” (04-12-2018,), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron
    Enny de Bruijn
    “Paul van Geest: Lees Augustinus en je vindt een vriend” (27-09-2019), Reformatorisch Dagblad
  4. Bronlink Weblink bron
    Eefje Oomen
    “Borstkanker vaak niet herkend: ‘bekijken is belangrijker dan bevoelen’” (15 apr. 2019), Tubantia