zelfgesprek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zelfgesprek (hulp, bestand)
Woordafbreking
- zelf·ge·sprek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zelf zn en gesprek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfgesprek | zelfgesprekken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- monoloog zonder toehoorders
- ▸ Hoe duidelijker het voor me is dat geen mens van mij te horen zal krijgen wat zich momenteel in mij afspeelt, des te meer is dat wat zich daar afspeelt een zelfgesprek. Ook wanneer deze innerlijke taal aan deze of gene of tegen deze of gene is gericht. In het zuivere zelfgesprek hoef ik geen gelijk te hebben, hoef ik niets te bewijzen, hoef ik mij niet in te spannen om me ondubbelzinnig uit te drukken.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord zelfgesprek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Over het zelfgesprek” (5 februari 2000), Tubantia