zeken
Uiterlijk
- ze·ken
| vervoeging van |
|---|
| zeiken |
zeken
- meervoud verleden tijd van zeiken
- Wij zeken.
- Jullie zeken.
- Zij zeken.
- Wij zeken.
- Het woord zeken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zeken" herkend door:
| 33 % | van de Nederlanders; |
| 21 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be