zeilwereld

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeil·we·reld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zeilwereld zeilwerelden
verkleinwoord zeilwereldje zeilwereldjes

Zelfstandig naamwoord

de zeilwereldv / m

  1. iedereen die wat te maken heeft met het zeilen en de zeilsport
    • Twee nieuwe, niet uit het criminele circuit afkomstige, zegslieden leggen een voor Mabel belastende verklaring af. In De Telegraaf verklaart een „goed in de zeilwereld ingevoerde bron” dat zij Mabel in het najaar van 1989 vaak in het gezelschap van Bruinsma heeft gezien. Dat zou in het clubgebouw van de Scheveningse jachtclub zijn geweest, na afloop van de zogeheten najaarswedstrijden. Ottolien Lels had volgens deze bron pas ná Mabel een relatie met Bruinsma.[2] 
    • Hoe kon het jacht Capella tijdens een zeilrace voor de kust van Oostende zaterdagmorgen kapseizen en kreeg de organisatie, de Koninklijke Jachtclub in Zeebrugge, dat pas zes uur later in de gaten? Met twee doden, één vermiste en drie gewonden als triest gevolg. Het wekt verbazing in de zeilwereld.[3] 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen