zeet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeet
enkelvoud meervoud
naamwoord zeet zeten
verkleinwoord zeetje zeetjes

Zelfstandig naamwoord

zeet o of v

  1. (verouderd) handeling van het zitten of plaats waar men dit doet
    • Het is of ge niet ter zeet komen kunt. 
  2. (verouderd) troon, machtspositie
    • Maar zoo ras als Clement de zeevende 't zeet raakte, dankte hy meester Fransois [...] daatelyk af, [...].[1] 

Gangbaarheid

11 % van de Nederlanders;
17 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. P.C. Hoofts eerste boek der Nederlandsche historien
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be