zedenleer
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ze·den·leer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zedenleer | zedenleren |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- samenhangend geheel van opvattingen bij een persoon of groep over hoe mensen zich horen te gedragen
Schrijfwijzen
- zedeleer (officiële spelling tot 1864 in België en 1883 in Nederland)
Synoniemen
Vertalingen
1. de leer van de gezamenlijke plichten der zedelijke wezens
Gangbaarheid
- Het woord zedenleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "zedenleer" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Invoegsel -n- in het Nederlands
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 92 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %