zakendoet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • za·ken·doet

Werkwoord

vervoeging van
zakendoen

zakendoet

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zakendoen
    • ... dat jij zakendoet. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zakendoen
    • ... dat hij zakendoet.