zakendeden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • za·ken·de·den

Werkwoord

vervoeging van
zakendoen

zakendeden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van zakendoen
    • ...dat wij zakendeden. 
    • ...dat jullie zakendeden. 
    • ...dat zij zakendeden.