zakelijkheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • za·ke·lijk·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zakelijkheid zakelijkheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de zakelijkheidv

  1. het zich gedragen zoals dat onder zakenlieden gebruikelijk is, gericht op de zaak ter hand en niet op persoonlijke interactie
    • Zij handelden die netelige kwestie met grote zakelijkheid af. 

Gangbaarheid