zagen af
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- za·gen af
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afzagen |
zagen (…) af
- meervoud tegenwoordige tijd van afzagen
vervoeging van |
---|
afzien |
zagen (…) af
- meervoud verleden tijd van afzien
- Wij zagen af.
- Jullie zagen af.
- Zij zagen af.
- Wij zagen af.
Gangbaarheid
- Het woord zagen af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.