zadelleen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- za·del·leen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zadel en leen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zadelleen | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het zadelleen o
- (geschiedenis), (leenstelsel) een leen waarvoor oorspronkelijk door de leenman aan de leenheer jaarlijks een gezadeld paard ten dienste moest worden aangeboden.
- Enghuizen was toen een Zutphens zadelleen.[1]
Gangbaarheid
- Het woord 'zadelleen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.