Naar inhoud springen

zaal

Uit WikiWoordenboek
  • zaal
  • In de betekenis van ‘groot vertrek’ voor het eerst aangetroffen in 639 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord zaal zalen
verkleinwoord zaaltje zaaltjes

dezaalv/m

  1. (bouwkunde) een grote ruimte in een gebouw
    • De zaal werd geopend voor het publiek. 
     Onverstoorbaar nam hij een dienblad van de bar, waarna hij begon aan een rondgang door de zaal.[3]
     Ze probeert zich een voorstelling te maken van de zaal van de zilversmeden, een vertrek vol waterig licht, borden als enorme munten, de gasten gereflecteerd in elk oppervlak.[4]
  2. het publiek in een grote ruimte
    • De band kreeg de zaal helemaal plat. 
     De hele zaal stond op de banken tijdens zijn performance.[5]
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]
  1. "zaal" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. zaal op website: Etymologiebank.nl
  3. Ronald Giphart e.a.
    “Een familie en een Griekse god” (2023), The House of Books, ISBN 9789044366471
  4. Jessie Burton vert. Mieke Trouw-Luyckx
    “Het huis aan de gouden bocht” (2014), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789021809526
  5. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

zaal

  1. (bouwkunde) zaal; een grote ruimte in een gebouw

zaal

  1. (bouwkunde) zaal; een grote ruimte in een gebouw