zaaier

Uit WikiWoordenboek
De zaaier van Grigoriy Myasoyedov


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zaai·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zaaier zaaiers
verkleinwoord zaaiertje zaaiertjes

Zelfstandig naamwoord

de zaaierm

  1. (landbouw) persoon die het land inzaait
    • De zaaier zaaide het hele land in. 
     Naast de landingsbaan loopt een zaaier in de middagzon. Hij zaait nog met de hand uit een brede korf die voor zijn buik hangt.[2]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 3 juni 2022 Weblink bron
    Willebrord Nieuwenhuis
    “Contacten tussen wrok en vriendelijkheid” (4 maart 1997) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be