woud

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woud
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘natuurlijk bos’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 793 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord woud wouden
verkleinwoord woudje woudjes

Zelfstandig naamwoord

woud o

  1. (natuur) groot bos [1]
    • In dat woud verdwaal je gemakkelijk. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen