woonstede

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woon·ste·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woonstede woonsteden
woonstedes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de woonstedev / m

  1. het gebouw waarin men woont
    • Juridisch is opname in een psychiatrische inrichting nog geen verlies van woonstede. 
  2. de woning op een boerderij
    • De woonstede stond aan de rechterkant van het erf. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be