woonrecht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woon·recht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woonrecht woonrechten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het woonrechto

  1. officiele toestemming om ergens te mogen wonen
    • Joost Eerdmans, voorzitter van het burgercomité, zegt dat hij ook bij premier Rutte en diens collega’s gaat vragen om de invoering van een woonverbod. Eerdmans wil regelen dat als iemand een gebiedsverbod krijgt, diegene dus ook niet in die regio mag wonen. Dat klinkt heel logisch, maar in de praktijk wordt het woonrecht zo goed beschermd dat daders ondanks een gebiedsverbod toch in de buurt van hun slachtoffer mogen blijven wonen.[1] 
    • De bloot-eigendom is wat de kinderen van hun ouders kopen en daarover moeten ze dan ook overdrachtsbelasting betalen. De ouders houden, zoals gezegd, het vruchtgebruik en als zij nog een tijd leven na de transactie, wordt de waarde daarvan langzaam aan minder. Zij worden tenslotte ouder en daardoor zullen ze ook steeds korter nog gebruik kunnen maken van hun woonrechten. Hun rechten van gebruik en bewoning behouden volgens deze methode echter wel altijd een restwaarde, ongeacht hoe oud ze ook worden.[2] 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Telegraaf JORN JONKER 04 sep. 2017
  2. de Telegraaf 01 sep. 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be