woonplek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woon·plek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woonplek woonplekken
verkleinwoord woonplekje woonplekjes

Zelfstandig naamwoord

de woonplekv / m

  1. plaats waar men kan wonen
     Aan de sluiting van verzorgingshuizen worden twaalf regels besteed, maar daarin wordt het verdwijnen van deze voorziening uitsluitend beschreven als een (kwantitatief) verlies van woonplekken. Terwijl de formule van deze woon-zorgvoorziening juist uniek was: geen scheiding van wonen en zorg, maar juist integratie daarvan.[1]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Noud Engelen
    “Kwetsbare ouderen hebben beschermde woonomgeving nodig” (14 februari 2020), Trouw
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be