woon in

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woon in
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
inwonen

woon (…) in

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inwonen
    • Ik woon in. 
  2. gebiedende wijs van inwonen
    • Woon in! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inwonen
    • Woon je in? 

Gangbaarheid