wist af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wist af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afweten

wist af

  1. enkelvoud verleden tijd van afweten
    • Ik wist af. 
    • Jij wist af. 
    • Hij, zij, het wist af. 

Werkwoord

vervoeging van
afwissen

wist af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwissen
    • Jij wist af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwissen
    • Hij wist af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afwissen
    • Wist af! 


Gangbaarheid