wisselend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wis·se·lend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wisselend wisselender wisselendst
verbogen wisselende wisselendere wisselendste
partitief wisselends wisselenders -

Bijvoeglijk naamwoord

wisselend

  1. aan wisseling onderhevig.
    • Hij heeft de laatste tijd nogal wisselend gedrag. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: wisselen
verbogen vorm: wisselende

wisselend

  1. onvoltooid deelwoord van wisselen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be