wipstoel

Uit WikiWoordenboek
wipstoel (met een man erin)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wip·stoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wipstoel wipstoelen
verkleinwoord wipstoeltje wipstoeltjes

Zelfstandig naamwoord

de wipstoelm

  1. zetel waarin je comfortabel voor- en achterover kunt schommelen
    • De Arabier was jong en brutaal en ging op een avond op een wipstoel zitten in haar voorgalerij, zeggend dat hij ditmaal niet meer weg zou gaan voor zij hem schadeloos gesteld had op de een of andere wijze. [2]
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  1. «op de wipstoel zitten»
    het risico lopen een baan te verliezen
Opmerkingen
  • Woord is vooral gangbaar voor dit soort stoelen in warme landen als het vroegere Nederlands-Indië.
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen