wipper

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[3] winkel met verschillende wippers
Uitspraak
Woordafbreking
  • wip·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wipper wippers
verkleinwoord wippertje wippertjes

Zelfstandig naamwoord

de wipperm

  1. snoepje van karamel omgeven met vanillesuiker
    • Confiserie Temmerman is al meer dan honderd jaar een huis van vertrouwen in Gent. Of ze een website hebben? ,,Ik denk het niet. Zelfs de facturen worden hier nog met de hand geschreven, lacht André-Anne Gaffinet. In het ouderwets-gezellige decor van haar winkel in de Kortedagsteeg en die van haar schoonzus Véronique Temmerman aan de Kraanlei staan bokalen vol nonnenbillen, trientjes, punaizen, babbelaars, wippers, muilentrekkers, agents de change, belga's De namen doen de klanten al gniffelen en dromen. [2] 
  2. een bal die men meer omhoog dan ver trapt
    • In het zonnetje in het Parkstad Limburg Stadion sloeg FC Utrecht al snel toe. In de twaalfde minuut had Mateusz Klich een gevoelig wippertje in huis, waarmee hij Sander van de Streek vrij voor Hidde Jurjus zette. De middenvelder wipte de bal op zijn beurt over de Roda-doelman heen en zag zijn inzet via de onderkant van de lat net achter de doellijn stuiteren: 0-1. [3] 
  3. kinderzitje dat heen en weer kan schommelen
    • Babymassages en bewegingsoefeningen kennen jonge mama’s al van bij de vroedvrouw. De ‘VIP Fit’ gaat een stap verder. De baby moet niet in een draagdoek of in de wipper, hij of zij doet mee met de work-out. [4] 
  4. flesopener
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen