wintersport

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • win·ter·sport
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wintersport wintersporten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de wintersportv / m

  1. (sport), sport die in de winter beoefend wordt
  2. vakantiereis naar een plaats waar men kan skiën.
Antoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be