winkelwaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

uitgestalde winkelwaren op straat
Uitspraak
Woordafbreking
  • win·kel·waar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord winkelwaar winkelwaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de winkelwaarv / m

  1. goederen die je als consument in een winkel kunt kopen
    • Werknemers met lange vingers die uit de kassa stelen, bonnetjes manipuleren of winkelwaar onbetaald mee naar huis nemen, kosten de winkeliers jaarlijks 190 miljoen euro per jaar.[2] 
    • De LA Times meldt ook dat Stephen Paddock een fervent gokker was. ,,Hij had een casinokaart, waarmee hij op gokmachines gewonnen punten kon gebruiken als geld om winkelwaar uit het casino te betalen.[3] 
    • Ondernemers op het winkelerf krijgen voor hun zaak meer ruimte voor de uitstalling van hun winkelwaar. Daarmee komt het gemeentebestuur deels tegemoet aan een dringend verzoek van Rijssense winkeliers.[4] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen