winkelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • win·kelt

Werkwoord

vervoeging van
winkelen

winkelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van winkelen
    • Jij winkelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van winkelen
    • Hij winkelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van winkelen
    • Winkelt!