winkelgebied

Nederlands

winkelgebied

Uitspraak

• Geluid:  winkelgebied    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• win·kel·ge·bied

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  winkel zn  en  gebied zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	winkelgebied	winkelgebieden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het winkelgebied o

1. deel van een stad of dorp met veel winkels

   ▸ Ook in Rotterdam is het nog relatief rustig. Wel worden deze week in de Koopgoot, het winkelgebied onder de Coolsingel, lijnen neergelegd om de bezoekersstromen in goede banen te leiden.

   ▸ De meeste mensen vertrokken uit zichzelf, maar op diverse plekken in de binnenstad heeft de politie moeten optreden. Aboutaleb: "Daarbij hebben enkele vernielingen plaatsgevonden in het winkelgebied."

Hyponiemen

• winkelcentrum, winkelstraat

Hyponiemen

• kernwinkelgebied

Vertalingen

    1. deel van een stad of dorp met veel winkels   

Engels: shopping area (en)

Gangbaarheid

• Het woord winkelgebied staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.