windjack

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

windjack
Uitspraak
Woordafbreking
  • wind·jack
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord windjack windjacks
verkleinwoord windjackje windjackjes

Zelfstandig naamwoord

windjack o [2]

  1. (kleding) een korte jas die beschermt tegen de wind
    • Van den Heuvel schreef samen met zijn vader en Krechting die mede-eigenaren zijn, een businessplan en wist een investering van €250.000 op te halen. „Daarmee hebben we zes sloepen aangeschaft die we een luxe uitstraling hebben gegeven met rekjes voor glazen en een cabriosysteem op het voordek. Ook glazen, windjacks en dekentjes zijn aan boord.”[3] 
    • Geert, ik gun je de liefde. Ik gun jou en Hetty nog dertig prachtige jaren met elkaar. Lekker op zondagochtend frühstücken over de grens, lekker parmantig hand in hand door het Groningse landschap stappen in matchende windjacks, lekker giechelen en grappen samen.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. windjack op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Telegraaf GABI OUWERKERK 20 jun. 2017
  4. de Telegraaf RIANNE KLAZINGA 10 mrt. 2015
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be