winderig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • win·de·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van wind met het achtervoegsel -erig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen winderig winderiger winderigst
verbogen winderige winderigere winderigste
partitief winderigs winderigers -

Bijvoeglijk naamwoord

winderig

  1. weerstoestand waarbij er veel wind aanwezig is
     Zo werd op een winderige dag in november een kleine magere jongen binnengelaten bij de Sint en zijn honderd Pieten.[1]
  2. lichaamstoestand waarbij iemand veel winden laat
  3. blufferig, snoevend, opschepperig
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat op Wikipedia, p. 11
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Nedersaksisch

Bijvoeglijk naamwoord

winderig

  1. winderig; weerstoestand waarbij er veel wind aanwezig is


Veluws

Bijvoeglijk naamwoord

winderig

  1. winderig; weerstoestand waarbij er veel wind aanwezig is