willig
Uiterlijk
- wil·lig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | willig | williger | willigst |
verbogen | willige | willigere | willigste |
partitief | willigs | willigers | - |
willig
- volgzaam, bereid, gehoorzaam
- levendig
- (fysiologie) (landbouw) op zoek naar een partner om mee te paren
- [1] onwillig
- [1] onwilligheid, willigheid, williglijk
vervoeging van |
---|
willigen |
willig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van willigen
- Ik willig.
- gebiedende wijs van willigen
- Willig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van willigen
- Willig je?
- Het woord willig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "willig" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ willig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ig in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Fysiologie in het Nederlands
- Landbouw in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 88 %
- Prevalentie Vlaanderen 79 %