wilden
Uiterlijk
- wil·den
| vervoeging van |
|---|
| willen |
wilden
- meervoud verleden tijd van willen
- Wij wilden.
- Jullie wilden.
- Zij wilden.
- Wij wilden.
de wilden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord wilde
- ▸ Maar de hitte en de zon wekten ons toch vroeger dan we wilden en de rest van de dag brachten we door met hangen en lezen.[1]
- ▸ Misschien heeft Cornelia wel gelijk - misschien wilden de mensen haar werk niet kopen omdat ze klokken prefereerden die door een man waren gemaakt.[2]
- ▸ Het is eerder gebeurd dat rijken hun het zwijgen wilden opleggen, maar niet een van hen heeft ooit zo luchtig gedaan over zijn macht, of op de valse tanden van een magistraat gewezen en de zaal laten lachen.[2]
- Het woord wilden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers

- 1 2 Jessie Burton vert. Mieke Trouw-Luyckx“Het huis aan de gouden bocht” (2014), Luitingh-Sijthoff
, ISBN 9789021809526 Citefout: Ongeldig label <ref>; de naam "Het huis aan de gouden bocht" wordt meerdere keren met andere inhoud gedefinieerd.