wijsdom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wijs·dom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wijsdom [2] wijsdommen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de wijsdomm

  1. wijsheid, oordeelsvermogen
     Een hernieuwde aandacht voor de oude ‘wijsdom’ van het tragische is nodig.[2]
  2. (juridisch) oordeel
     In dit wijsdom worden de rechten van de geërfden, in het bijzonder van de omwonenden in dit gemene woud genoemd en meer in detail hun rechten op hout, gras en heide.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 april 2021 Weblink bron De gezochte buitenstaander in: De Revisor., jrg. 22 nr. 3 (juli 1995), Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam, p. 14
  3. Bronlink geraadpleegd op 25 april 2021 Weblink bron
    M.P.J. van den Brand
    De Noordlimburgse plaatsnaam Siebengewald in: Naamkunde., jrg. 12 nr. 3/4 (1980), Instituut voor Naamkunde, Leuven / Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis, Amsterdam, p. 235