wijkgebouw

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

wijkgebouw
Uitspraak
Woordafbreking
  • wijk·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wijkgebouw wijkgebouwen
verkleinwoord wijkgebouwtje wijkgebouwtjes

Zelfstandig naamwoord

wijkgebouw o [1]

  1. gebouw van een wijkvereniging
  2. gebouw waarin sociaal-cultureelwerk georganiseerd wordt voor de wijkbewoners
    • Op 7 september zijn we van 19 tot 21 uur in de bibliotheek op het Koningsplein in Tilburg en op 8 september vindt u ons wijkgebouw D’n Uitwijk in Veldhoven. De ombudsman is er voor de burger die vastloopt. Ik hoor graag uw verhalen en heb zin in de bustour. Mijn team en ik zien u graag in een van de Brabantse steden. Tot dan[2] 
    • De politie sprak al snel geruchten tegen dat sprake was van een overval op een supermarkt en dat de dader daarna het wijkgebouw in zou zijn gevlucht. ,,Er heeft geen overval plaatsgevonden. De supermarkt is gesloten in verband met een evacuatie.”[3] 
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 02 sep. 2017
  3. de Telegraaf 03 mei 2017